Vita
Beati
Gerlaci
Eremytae
HOOFDSTUK XVI
Verhalen
van een oude, nog levende man over Gerlach
38.
En zie, toen we nog druk bezig waren met het schrijven van deze
bladzijden, vernamen we, dat in Maastricht, in de buurtschap die
het volk daar "Scinne" noemt, nog een zekere Theodorik in leven
was, een man die aan iedereen in de streek goed bekend was, die
beweerde de Heilige Gerlach nog in levenden lijve te hebben
gezien. Wij spoedden ons naar hem toe en vonden een man van
gevorderde leeftijd, die ten gevolge van ouderdomsverschijnselen
nauwelijks nog een voet kon verzetten. Hij vertelde ons dat hij op
zekere dag, toen hij de kinderjaren nog niet was ontgroeid, de man
Gods, Gerlach, had gezien toen deze te gast was bij zijn moeder,
een bloedverwante van Gerlach. Hij herinnerde zich hem als een man
van grote gestalte, met een ernstige gelaatsuitdrukking, met een
lange baard die verwilderd tot op zijn borst reikte, een groot en
krachtig man. Over zijn uiterlijk wist hij te vertellen dat hij op
zijn blote lijf een haren kleed droeg en daaroverheen een ijzeren
harnas dat door het lange gebruik veel scheuren vertoonde en
waarvan aan de uiteinden een groot stuk was afgescheurd. Daarover
droeg hij dan nog wollen kleren, te weten een tuniek, een
kapmantel en een singel, naar vorm en kleur volledig aangepast aan
de wijze waarop Premonstratenzers ze dragen.
39.
Voorts zei die man mij dat Gerlach zijn moeder gesproken had over
zijn manier van leven en over de bekoringen van de boze geesten
die hem moeilijkheden onderweg berokkenden tijdens de tocht die
hij geregeld ondernam naar de Heilige Servatius. Dan probeerden ze
door hun herhaalde aanvallen en fantastische illusies de vrome
stemming van zijn bedevaart te verstoren. Voorts vertelde hij dat
de voet van de heilige man een ernstige verzwering had opgelopen,
toen hij zich, zoals eerder verteld, had verwond aan een giftige
doornstruik in de tijd dat hij de kudde van een hospitaal te
Jeruzalem hoedde. Tenslotte wist hij nog te vertellen dat Gerlach
kordaat het zachte bed weigerde dat men hem met zachte veren had
bereid, en dat hij zijn vermoeide leden uitstrekte op een gewone
hoop los kaf. De volgende morgen, toen een meisje uit het gezin,
dat opgestaan was vóór het opkomen van de dag om enig werk te
verrichten, als naar gewoonte het vuur in de haard ontstak, zagen
alle leden van het gezin de zalige dienaar Gods in gebed op de
naakte bodem uitgestrekt liggen.
Hier past het
even de aandacht te vragen voor de geestelijke kracht van deze man
Gods die ontembare moed uitstraalde, die geen ogenblik concessies
deed om zijn strenge levenswijze te milderen, zelfs niet als
vriendelijke gastheren hem daartoe uitnodigden.
40.
Tenslotte voegde die man (die op dit moment nog altijd in leven
is) er wat de zalige dienaar van Christus betreft nog deze
verklaring aan toe: sedert de dag waarop hij na zijn bekering een
haren kleed en een harnas aantrok als middel tot boetedoening
heeft hij deze nooit meer afgelegd, maar hij bleef ze dragen tot
aan het einde van zijn leven, gedurende ongeveer veertien jaar. In
die tijd vielen ze broksgewijze van zijn lichaam. Natuurlijk werd
hij na zijn dood in die kleding aan de aarde toevertrouwd. Met
grote stelligheid bleef deze man ook volhouden dat de Heilige
Gerlach zich door geen winterkoude, door geen regenoverlast, geen
geweld van stormen liet beïnvloeden om de tocht, die hij - we
hebben het al eerder verteld - dagelijks naar de Heilige Servatius
aflegde, uit te stellen of op te geven.
Toen we de oude man de nauwkeurige vraag stelden wanneer dat
gebeurde, antwoordde hij dat alles zich afspeelde in de tijd dat
Keizer Frederik al de strijdkrachten van het Rijk had verzameld en
na belegering Milaan, de hoofdstad van Ligurië, innam 1).
Op een andere wijze aangeduid: toen Herman de Oude van Mulmarchien,
een befaamde held van die tijd, de vijanden van de stad Keulen
2) krachtdadig verdreef en Keulen zelf door zijn geweldige
aktiviteit voor vijanden spaarde. Deze inlichtingen hebben we in
deze korte bijdrage over de heilige man ingelast, zoals we ze van
die oude man hebben vernomen.
Nu is het
moment aangebroken dat we moeten overgaan tot de beschrijving van
de vrome dood van Gerlach.
Noten
1. Dit
gebeurde in 1162, aldus Godfried, een monnik van Sint-Pantaleon te
Keulen, in zijn kroniek.
2. Dit
gebeurde in 1164, aldus dezelfde schrijver. De aartsbisschop van
Keulen was in die tijd Reinald. In een oorkonde van 1161 noemt
hij, volgens een noot van Aegidius Gelenius in het tweede
hoofdstuk, tweede boek van de vita van de Heilige Engelbert,
Herman Molenarck (de man over wie het hier ook gaat, naar ik meen)
een graaf. Het kasteel Molenarck in het tegenwoordige Gulik is nu
in het bezit van de adellijke familie Meternich (ook deze
inlichting komt van monnik Godfried).
|